-
1 bezatten
-
2 bezatten
-
3 bezatten
-
4 напиться
v1) gener. (допьяну) bezatten (zich bezatten), (пьяным) bedrinken, te diep in het glaasje kijken, zich bedrinken (пьяным)2) rude.expr. zich een oor af zuipen, zich een stuk in zijn kloten drinken -
5 напиться
v1) gener. (допьяну) bezatten (zich bezatten), (пьяным) bedrinken, te diep in het glaasje kijken, zich bedrinken (пьяным)2) rude.expr. zich een oor af zuipen, zich een stuk in zijn kloten drinken -
6 bourrer
bourrer [boeree]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)vullen ⇒ volstoppen, volproppen3 een opstopper geven ⇒ stompen, afrossen♦voorbeelden:bourrer sa pipe • z'n pijp stoppen1. v2) volstoppen, volproppen3) wegbergen4) stompen, afrossen2. se bourrerv -
7 nez
nez [nee]〈m.〉1 neus♦voorbeelden:nez d'un animal • snuit van een diernez en bec d'aigle • haviksneusnez en pied de marmite • brede mopsneusnez en trompette • wipneusle nez au vent • met onbezonnen uitdrukking, neus in de wind 〈 jachthond〉nez aquilin • haviksneusfaux nez • feestneusnez fin • fijne neus, speurneusça sent les roses à plein nez • het ruikt hier sterk naar rozenavoir le nez pris • verkouden zijnnez retroussé • wipneusallonger le nez • teleurgesteld kijkenavoir du nez • een fijne neus (voor iets) hebbenbaisser le nez • zich schamenil s'est cassé le nez • hij is misluktse casser le nez à la porte de qn. • z'n neus stoten bij iemandfaire un (long) nez, drôle de nez • op zijn neus kijkense manger le nez • elkaar in de haren vliegenmontrer le nez • zich even laten ziencela lui pend au nez • dat hangt hem, haar boven het hoofd〈 informeel〉 tordre le nez • de neus optrekken, ontevreden zijnil fourre son nez partout • hij steekt overal zijn neus inse trouver nez à nez • plotseling voor iemands neus staandire qc. au nez de qn. • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenau nez et à la barbe de qn. • waar iemand bijstaatparler du nez • door de neus sprekenpasser qc. sous le nez de qn. • iemand iets door de neus borenpasser sous le nez de qn. • iemands neus voorbijgaancela se voit comme le nez au milieu de la figure • dat is zonneklaarm1) neus2) kaap, punt -
8 voll
♦voorbeelden:voll besetzt • helemaal bezet, voletwas voll füllen • iets helemaal vullenden Kopf voll haben • diep in de zorgen zittenvoll laufen • vollopen, -stromendas Boot schlägt voll • de boot slaat voletwas voll stopfen • iets volproppen, -stoppenaus dem Vollen leben • royaal levener kann aus dem Vollen schöpfen • hij zit goed in de slappe wasim Vollen leben • in luxe levenins Volle greifen • het er goed van nemenvoll und bei segeln • vol en bij zeilen2 ein voller Erfolg • een compleet, volledig succesaus vollem Halse, voller Kehle singen • uit volle borst zingennicht mehr voll arbeiten • geen volle dagtaak meer hebbenvoll und ganz • geheel en al -
9 poivrer
-
10 biturer
-
11 Nase
Nase〈v.; Nase, Nasen〉2 neusvis, sneep♦voorbeelden:〈 informeel〉 von etwas, jemandem die Nase (gestrichen) voll haben • van iets, iemand zijn buik vol hebbenüber jemanden, etwas die Nase rümpfen • voor iemand, iets de neus ophalen〈 informeel〉 immer der Nase nach • je neus altijd maar achterna, altijd maar rechtuitsich 〈 3e naamval〉 erst einmal frischen Wind um die Nase wehen lassen • eerst eens rondkijken, ervaring opdoen -
12 besaufen
besaufen, sich1 zich bezuipen, zich bezatten -
13 sich einen Rausch antrinken
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich einen Rausch antrinken
-
14 drunk
adj. dronken--------n. dronkemandrunk1[ drungk] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————drunk21 dronken♦voorbeelden:drunk and disorderly • in kennelijke staatget drunk • dronken worden, zich bezattenblind/dead drunk • stomdronkendrunk with power • tiranniek, machtswellustig————————drunk3→ drink drink/ -
15 get drunk
-
16 noircir
noircir [nwaarsier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:v1) zwart worden/maken2) vuil maken4) belasteren -
17 se piquer le nez
se piquer le nez -
18 soûler
-
19 Rausch
〈m.; Rausches, Räusche〉♦voorbeelden: -
20 sich die Nase begießen
Страницы
- 1
- 2